Wereldbeeld

Raoul Teulings 04/04/1959 – 02/04/2010

Er heeft zich iets bijzonders afgespeeld in ons gebruik van het landschap als metafoor en voorstelling van de werkelijkheid. Ongeveer 2500 jaar geleden vond dat een aanvang bij de landmeetkunde. Aan de hand van de vondst van enkele consistente wetten ontstond vanuit deze geometrie het idee dat daarmee de werkelijkheid in kaart kon worden gebracht. Een belangrijk deel van de toenmalige intellectuele elite was namelijk overtuigd dat de ‘werkelijkheid’ een onveranderlijke en absolute vorm moest hebben. Dit Platoonse idee vond zijn bewijsvoering in de Euclidische meetkunde die immers aan de hand van haar eerste vier postulaten eenzelfde opvatting gestalte gaf. Euclides leefde van 450 tot 380 voor Christus en zijn vijfde postulaat kende een nogal problematische kant dat al snel enigszins werd genegeerd. Maar zij werd daarmee niet vergeten: hoe dit vijfde postulaat enige millennia later nog steeds een rol speelt en hoe zij een revolutie inleidde zal later duidelijk worden. Al met al ontstond mede aan de hand van de uit de wetten van Euclides volgende successen de eveneens mathematisch gefundeerde fysica die een ‘huwelijk’ aanging met de filosofie om uiteindelijk te resulteren in het beeld van een meetbare statische werkelijkheid. De eenvoudige landmeetkunde, zo noodzakelijk om niet alleen het land(bezit) in kaart te brengen maar ook om de schepen hun weg te wijzen op de onmetelijke oceanen en zeeën transformeerde zo in een werkelijkheidsbeeld. Landschap, meetkundig stelsel en werkelijkheid werden in een correspondentie geplaatst en domineerde zo voor vele millennia ons idee over de wereld en ons zelf. Kepler (1571-1630) stelde niet voor niets dat de meetkunde het archetype van de kosmos was. De invloed van de uit deze zelfde wetten voortkomende mechanica van Isaac Newton op ons wereldbeeld is navenant.

Ondanks de in dezelfde periode van deze meetkundige gefundeerde werkelijkheidsconstructie opdoemende kritiek is de blik van de geometer in menig vertoog terug te vinden. In de beeldende kunst kende de opleving van het neoplatoonse denken vanaf Plotinus (204?-270) zijn opperste bloei in de Renaissance toen de mens aan de hand van dezelfde blik zichzelf in het centrum van het universum kon plaatsen. Het is niet voor niets dat de Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-1976) in zijn ‘Brief an der Humanismus’ schreef: “[H]et is niet verwonderlijk dat het ontstaan van het Humanisme samenvalt met het ontstaan van het idee van de wereld als beeld”. De macht van de mens kon niet beter worden uitgedrukt aan de hand van een werkelijkheidsbeschrijving die de wereld niet alleen in eerste plaats ‘bevroor’ in haar statische weergave maar ook door daar na de inventie van de Newtoniaanse mechanica er de wetten voor te ontwikkelen die van de mens de roerganger van de universele processen bij voorstelde. De blik van de geometer was zo die van een identificatie met de goden geworden. Het mathematisch-mechanisch wereldbeeld dat een onveranderlijke en universele door de mens gekende orde liet zien was een feit.

De enorme proliferatie van techniek en technologie die voor een belangrijk deel vanuit dit Euclidisch-Newtoniaanse paradigma ontstaat heeft alleen maar bijgedragen aan dit beeld. Zo omringen wij ons heden ten dage met apparaten die eenzelfde wens realiseren waarbij naast de vele meetinstrumenten ook de enorme uitgebreidheid van de visuele representatie niet vergeten mag worden. De huidige multimediale techniek vervangt de renaissanceschilder wanneer het neerkomt op het weergeven van de werkelijkheid, althans het aan de hand van een bepaalde visualiteit te representeren deel wat wij zijn gaan verwarren met het geheel van de werkelijkheid. Zij kent een dermate grote verspreiding en invloed dat men vanzelfsprekend geneigd is haar te laten samenvallen met de ‘werkelijkheid’. Toch is haar beeld er een van de reductie en een ordelijke eenvoud die louter haar oorsprong aan de logica dankt.

Deze beperking kon niet onopgemerkt worden. Zo stelde de Duitse filosoof F.J. Herbart reeds in 1802 vragen bij het meetkundige primaat wanneer wij over complexe gelegenheden als tijd en ruimte praten. Hun belang is groot: concepten van tijd en ruimte zijn immers de constituenten in het construeren van werkelijkheidsbeelden. Zij funderen de ‘orde van het vertoog’ dat concepten over werkelijkheid creeert. Als gevolg van deze vraag naar de Euclidische wetten ontstond een herzien en heroverwegen. Deze leidde in het midden van de 19e eeuw tot het feit dat wetenschappers in diverse landen zich op de inconsistenties (met name Euclides’ vijfde postulaat) gingen richten. Zonder hier in detail te willen treden kwam deze kritiek erop neer dat Euclides’ meetkunde alleen in het ‘platte vlak’ geldig is en dat wanneer men, mogelijk gemaakt door verdergaande technische ontwikkelingen, afwijkingen constateerde die alleen verklaard konden worden door af te stappen van de deze op tweedimensionaliteit gebaseerde aannames. De analogie met de zgn. Werkelijkheid kwam hiermee in een ander licht te staan: hoe waar is de Euclidische representatie?

De 19 eeuwse wiskundige Gauss constateerde de afwijking via een meting van drie bergtoppen in het Härz gebergte en schreef aan Olbers (1817) dat hij meer en meer overtuigd raakte dat Euclides’ meetkunde niet te bewijzen viel. Toch weigerde hij de publicatie van zijn ondervindingen vanwege het te verwachten oproer. Dit zou er ongetwijfeld zijn gekomen van de academische wereld die toendertijd bezet werd door Kantianen die evenals hun intellectuele ‘vader’ Immanuel Kant een groot belang hechtte aan Euclides’ en Newtons vindingen.

De Russische meetkundige Lobachevsky ontdekte echter in 1829 de vindingen van Gauss en publiceerde deze onafhankelijk van de Hongaar Balya. De laatste was op overeenkomstige inconsistenties geraakt en de ontdekking van de non-Euclidische meetkunde was een feit!

De gevolgen waren zeer ingrijpend: het wereldbeeld, gemeten vanuit het platte vlak en al zijn representaties kwamen in een groot kritisch licht te staan. Binnen de beeldende kunst hoeft men maar aan het werk van Cezanne en Picasso te denken om te zien hoe men ook daar tot een vorm van niet-Euclidische (wereld)beeldproductie trachtte te komen. Een kunstwerk is immers ‘waar’ wanneer zij in een overeenkomst met andere vertogen een ‘waar’ beeld creëert. Dat betekent hier dat ook de productie van een Weltbild in de kunsten van aard veranderde, een gegeven waar de kunsttheorie tot op heden maar moeilijk mee overweg kan.

Bernhard Riemann (1826-1866) liet zien dat deze interne revolutie binnen de geometrie (waarbij deze vanuit een 2 dimensionaal overging naar een 3- en zelfs meervoudig dimensionaal stelsel) van groot belang is. Riemann kan als een van de grondleggers gezien worden van wat later de quantummechanica is gaan heten (hij geld ook als de leeermeester van Albert Einstein). Dit veranderde natuurwetenschappelijke paradigma heeft op haar beurt al onze concepten over werkelijkheid grondig laten herzien. Riemann introduceerde zelfs, eveneens aan de hand van landschapsmeting, een vorm van differentiaalrekening die uitgaat van dynamische parameters. Als men dat weer terugvertaalt naar de oorsprong van de geometrie betekent dat men nu niet meer het landschap (lees: werkelijkheid) vanuit een statisch en absoluut onveranderlijk (lees: (ver)ruimtelijk(t)) meetpunt waarneemt en weergeeft maar vanuit termen van veranderlijkheid (lees: (ver)tijdelijk(t)). Deze veranderlijkheid kan de materie betreffen maar ook de meter zoals die zich door het landschap begeeft. Ook al staat deze stil dan is er nog altijd sprake van verandering. De hegemonie van het bevroren wereldbeeld en het statische landschap is vervangen door die van een vertijdelijkte. In tegenstelling tot het verruimtelijkte wereldbeeld van Euclides’ is er nu die van de vertijdelijkte: aan de hand van het erkennen van het veranderlijke is de landschapsbeschrijving annex werkelijkheidsbeschrijving in handen van de “actuele of virtuele wandelaar”. Het probleem van de huidige tijd is immers, in de woorden van de filosoof Brian Massumi, het denken in termen van verandering, na de millennia durende overheersing van het statische wereldbeeld.. De wandelaar is eveneens deze denker van de ‘eeuwige’ verandering, immers altijd in beweging en kent geen statische positionering meer om zo tot een wereldbeeld te komen. De gevolgen voor ons wereldbeeld, zoals dat in een vreemde hyperbolische beweging weer terug is gekomen bij de oorsprong van de geometrie, is nog maar in haar aanvangsfase van dit denken geraakt. Met deze kunstprojecten wil men vanuit deze radicale verschuiving een landschapsbeleving realiseren die met recht contemporain genoemd mag worden. Het pleit voor de organisatie dat zij deze veranderingen in het landschapsbeeld niet uit de weg zijn gegaan. Wandel mee in deze avontuurlijke tocht!