Zintuiglijke tunnels

(Arjen Mulder)

Kan kunst een bijdrage leveren aan een wandeling door de vrije natuur? Ik denk het wel. Daartoe dient eerst te worden onderzocht welke ervaringen uniek zijn voor het wandelen – ik zal er vier beschrijven – en vervolgens dient te worden onderzocht wat de kracht is van kunst, hoe ze werkt en wat ze kan. Vervolgens dienen die twee ervaringsbereiken met elkaar verbonden te worden.
Meestal loop je tijdens een wandeling te mijmeren, een muziekje speelt door je hoofd, je praat met anderen, er zijn herinneringen, plannen – en dan opeens stapt er een edelhert het pad op en kijkt je aan, en in één klap ben je volkomen aanwezig, nu en hier. Deze `onmiddellijke nu-heid’ die je verlost uit je alledaagse afwezigheid, is iets waar elke wandelaar op hoopt, maar is niet te plannen, want een kwestie van uitverkorenheid. Het lijkt in elk geval of het landschap jou op dit ene moment heeft uitgekozen voor deze ene unieke gebeurtenis. Het landschap wordt opeens werkelijk, want het heeft een nieuwe waarde gekregen (er zijn dieren die jou zien!) Iets dergelijks overkomt me ook wel eens in een museum, als ik in een tentoonstelling die me maar matig boeit opeens een werk zie dat me raakt.

Aan het eind van een lange wandeling kun je op een andere manier deel worden van het landschap, meestal in de schemering, meestal als je moe bent. Het is dan alsof het landschap een gedachte tot stand brengt waarvan jij, wandelaar, een van de elementen bent, naast de reiger die opvliegt, de koekoek die roept, het suizen van een struikje naast een beek of het buigen van een riethalm. In onze hersenen bestaat een gedachte uit elektrische pulsjes die zich voortplanten door een neuraal landschap en dan een bepaalde configuratie aannemen, hetgeen door ons wordt ervaren als een idee of bewustwording – waarom zou dat niet in een natuurlijk landschap kunnen? Maar om het te ervaren moet je wel eerst je eigen bewuste ik stuk hebben gelopen. Je wordt iets wat je zelf niet bent. Iets mythologisch. Dit is mij nog nooit overkomen in een museum.

Nog twee typische wandelbelevenissen. De eerste is de `systematische ervaring’: na uren of dagen wandelen door een gebied kom je op een punt waar je opeens een overzicht krijgt over je hele wandeling tot dan. Je snapt hoe het landschap in elkaar zit waar je doorheen hebt gelopen: door je wandeling heb je een menselijke maat aan het landschap gegeven. De systematische ervaring leert dat er in de wereld een samenhang bestaat die zich aan je openbaart wanneer je het ene juiste punt in een landschap weet te vinden. De tweede wandelervaring is die van `de andere aanwezigheid’: de gewaarwording dat er iets in een landschap aanwezig is waar de wetenschap nooit aan toe zal komen binnen de samenhang die ze in de wereld ontdekt door het ene juiste, strikt wetenschappelijke standpunt in te nemen. Het is iets wat buiten ruimte en tijd lijkt te vallen – geen energie, geen materie, geen informatie, maar een `vierde element’. En het bestaat alleen als je je ervoor open stelt. Het is iets wat de wereld je wil meedelen wanneer jij je verbeelding gebruikt. Je moet ervoor buiten zijn, lopen.

Nu de kunst. Alle kunst volgt het procédé om uit de rijkdom van onze zintuiglijke ervaringen één groep te selecteren, verbonden met één of enkele zintuigen, en die te versterken en daardoor toegankelijk te maken voor onderzoek door ons bewustzijn. Kunst maakt reflectie mogelijk op voortalige ervaringen die we zonder kunst wel kunnen ondergaan, maar niet kennen. Kunst poogt de hele wereld of het hele landschap ervaarbaar te maken via het poortje van dat ene of die paar zintuigen. Dat lukt doordat in kunstwerken een bepaalde menselijke ervaring virtueel aanwezig is – bijvoorbeeld de ervaring dat de wereld diepte heeft, of dat er rond elk lichaam een zone zit waarin het lichaam ademt en beweegt en die een buitenstaander niet zomaar mag schenden, of de ervaring dat de wereld soms tot absolute stilstand komt, of juist altijd in beweging is. Die virtuele ervaring wordt actueel in de beschouwers van het kunstwerk: het kunstwerk activeert die ervaring in de kijker, zonder dat de natuurlijke voorwaarden ervoor aanwezig zijn – want het schilderij is plat al lijkt het diep, de sculptuur ademt niet al heeft het zo’n onschendbare ruimte om zich heen, de wereld beweegt al staat ze stil op een foto, ze beweegt ook niet in het echt maar transformeert daar enz. Deze activering en actualisering door iets kunstmatigs is wat reflectie op een bepaald ervaringsbereik in onszelf mogelijk maakt.

Aangezien het isoleren van een zintuiglijk bereik in de `visuele’ ruimte van een museum of andere binnenlocatie veel eenvoudiger is dan in de volle, `akoestische’ ruimte van een bos of ander landschap, overtuigt een kunstwerk in de buitenlucht zelden, ook niet als het dat wel zou doen in een museumzaal. Materiële kunstwerken zijn voor wandelaars obstakels, barrières die het best vermeden kunnen worden. Kunst voor wandelaars dient mentaal te zijn, ook als ze een materiële vorm aanneemt. Een enkele keer slaagt een kunstwerk erin de ervaring van de andere aanwezigheid te virtualiseren en op te roepen als het besef dat het leven op aarde onuitputtelijk is voor ons beperkte kenvermogen. Ook de onmiddellijke nu-heid kan virtueel aanwezig zijn in een kunstwerk, niet doordat die kunst verrassend of spectaculair is, maar doordat ze als het ware opeens naar de kunstbeschouwer terugkijkt, die zichzelf dan ziet kijken. De systematische ervaring krijg je niet wanneer je op een toren klimt, maar wanneer je op een toren klimt nadat je het hele omringende land hebt bewandeld: ze speelt niet in het nu maar in het lange heden. De mythologische ervaring van het meedenken in het landschap is eenmalig en onreproduceerbaar, maar vermoedelijk wel weer virtueel en daardoor toegankelijk voor reflectie te maken (of is ze zelf die reflectie?) Ik ben haar in elk geval tegengekomen in de romans van John Cowper Powys.

Wat ik me voorstel bij kunst voor wandelaars zijn een soort zintuiglijke tunnels waarin op een bepaald deel van de wandeling één zintuig de overhand krijgt terwijl de andere zintuigen min of meer worden uitgeschakeld, waarna bij verlaten van de `tunnel’ de volle ervaring terugkeert. Het is kunst die de diverse wandelervaringen op telkens een andere manier thematiseert en problematiseert door deze ervaringen virtueel te maken op het moment dat de wandelaar ze ook actueel zou kunnen beleven, nu, hier. Het is kunst die je doordringt van de oneindige waarde van het leven en de oneindige waarde van het landschap waarin dat leven zich ontvouwt. Het is kunst die zogezegd het museum heilig maakt in plaats van de werken die erin worden tentoongesteld, het museum dat in dit geval het terrein is waar de wandeling doorheen voert. Kunst voor wandelaars maakt van een landschap een tentoonstellingsruimte, maakt van de wandeling een tocht door het eigen innerlijke landschap. Op de ontmythologisering van de wereld door wetenschap en commercie is maar één antwoord: hersacraliseren. De mensen willen `er niet even helemaal uit zijn’, zoals de vakantiefolders beweren, ze willen eindelijk thuis komen in de wereld. Ze willen niet vermaakt worden, ze willen aanbidden – en dan geen flauwekul bij gebrek aan beter, maar iets wat werkelijk waarde heeft. De wandelaar wil zich aan een landschap geven in de hoop daarvoor de wereld terug te krijgen. De mentale kunst voor wandelaars waar ik van droom is kunst die de wandelervaringen isoleert en voor reflectie toegankelijk maakt, en ze dan weer loslaat en zichzelf laat verruimen en verdiepen, en ze dan opnieuw isoleert en voor reflectie openlegt. En zo door, totdat ik en wereld samenvallen. Waarna kunst niet meer nodig zal zijn.